|
Algemeen
Klassieke talen
Talen

|
|
Vertalingen Latijn / Vertalingen Grieks
Zoek je een specifiek woord, zoek dan met ctrl+f! Dat scheelt een hoop tijd!
A
a(b) = vanaf; door
abamita = zuster van (bet)(over)grootvader
abavia = betovergrootmoeder, voormoeder
abavunculus = broer van (bet)(over)grootmoeder
abavus = betovergrootvader, voorvader
abba, -tis = abt
abbatia, abbatissa = abdis
Abcudia = Abcoude
abiectarius = meubelmaker
abire, abii, abitum = vertrekken, heengaan (sterven)
abierunt = zij zijn vertrokken
ablutus = gezuiverd (door de doop)
abmatertera = zuster van betovergrootmoeder
abnepos, -potis = kleinzoon van kleinkind
abnepotes = nakomelingen
abneptis, -is = kleindochter van kleinkind
abpatruus = broer van betovergrootvader
abra = (dienst)meid
abripere (-io), abripui, abreptum = wegrukken, wegnemen
abreptus (morte) = weggenomen (door de dood)
abrogatio , -nis F = opheffing, afschaffing
absens, -ntis = afwezig
absente ..., absentibus ... (plur.) = in afwezigheid van ...
patre absente = bij afwezigheid van de vader
absentia = afwezigheid
absolutio, -nis F = absolutie, vrijspraak
absolutus = vrijgesproken; onvoorwaardelijk
absolvere, absolvi, absolutum III = vrijspreken
absque + abl. = zonder
abstetrix, -tricis = vroedvrouw
abstinere, abstinui, abstentum II = zich onthouden, niet aanvaarden, weigeren
abusivus, abusive (bijwoord) = ten onrechte
ac = en
acatholicus = niet-katholiek
accensus, -us = accijns
accipere(-io), accepi, acceptum = ontvangen, accepteren
accepto ..., acceptis ... (plur.) = na het ontvangen van
accisor, -is = inner van accijns
accola = iemand die zich ergens vestigt
accusare = beschuldigen
acquirere, acquisivi, acquisitum = verwerven
Actania = Terschelling
actionarius = winkelier
actor, -is = aanklager
actuarius = schrijver
acufex, -ficis = naaldenmaker
acuminator, acuciator = slijper
actum zie: agere
ad (+ acc.) = aan, bij, tot, naar, volgens
ad ... usque = tot aan
adamita = zuster van betovergrootvader
adavunculus = broer van betovergrootmoeder
adcensus zie: accensus
addere, addidi, additum III = toevoegen, optellen
adeo = zo zeer
adiudicare, adiusticare = toewijzen, in bezit stellen
adiudicatio, adiusticatio -nis F= toewijzing van eigendom (door rechter)
adiunctus = bezitter, bekleder (van een ambt)
adiutorium = hulp
adiuvare, adiuvi, adiutum = helpen
admatertera = zuster van betovergrootmoeder
adminiculator = aalmoezenier, armenverzorger
administrare = besturen, beheren, uitoefenen, toedienen
administratis sacramentis = na het toedienen der sacramenten
admittere, admisi, admissum III = toelaten, toegeven
admodum = zeer
adnepos, -potis = kleinzoon van kleinkind
adneptis, -is = kleindochter van kleinkind
adolescens, ntis = ongehuwde jongeman of jongedochter
adpatruus = broer van betovergrootvader
adscriptus glæbæ = bij de grond gerekend: lijfeigene
adsistere, adstiti (+ dat.) = aanwezig zijn bij
adulter = overspelig
adulterium = overspel
adultus = (bijna) volwassen
adumbrare = schetsen, tekenen
adumbrator = tekenaar
advena = vreemdeling
aedes, aedium F = huis
in aedibus + gen. = (bijv. gedrukt) bij
aedilis = kerkmeester
aedituus = koster
aeger, aegri = ziek
Aegidius = Gillis, Gielis, Jellis
aegrescere = ziek worden
aegritudo, -dinis F = ziekte
aegrotare = ziek zijn
aegrotus = ziek
aeneus = koperen
aequalis, -is = gelijk, van gelijke leeftijd
aequus = gelijk, rechtvaardig
aerarius (faber) = kopersmid
veteramentarius aerarius = ketellapper
(praefectus) aerarius = penningmeester, thesaurier
aestas, aestatis F = zomer
aestimare = schatten, menen
aestivus = van de zomer, zomer-
aestuare = heet zijn
febri aestuanti = door hete koorts
aetas, aetatis F = leeftijd
ætatis (suæ) = op de leeftijd van
anno ætatis suæ vicesimo = in het twintigste jaar van zijn leven
aeternitas, -tatis F = eeuwigheid
aeternus, bijwoord aeternum = eeuwig
aevum = tijd, leeftijd
afferre, attuli, allatum = brengen, aanvoeren
allato nullo impedimento = zonder dat er een beletsel was aangevoerd
affidatus = verloofd
affinis, -is = aanverwant, verwant door huwelijk
affinitas, -tatis F = aanverwantschap
agaso, -nis = ezeldrijver, stalknecht
ager, agri = akker
agrorum custos = veldwachter
Ager Gandavensis = Sas van Gent
agere, egi, actum III = doen, handelen; drijven
acta = handelingen, akten
apud acta = bij volmacht
acto ..., acta ..., actis ... = na het voltooien van
actum = akte; in akten e.d.: geschied, gedaan, opgemaakt, gepasseerd
agger, -eris M = dijk, wal
agnatio, -nis F = bloedverwantschap van vaderskant
agnatus = bloedverwant van vaderskant
agnitio, -nis F = erkenning
agnomen, -minis N = bijnaam
agnoscere, agnovi, agnitum III = erkennen (kind)
agrestis = boer
agricola = boer
Agrippina Romanorum = Keulen
Colonia Agrippinensium = Keulen
albator = bleker (beroep)
albatrix, -tricis = bleekster
albus (albis sepultus) = wit (in het wit begraven)
Alcmaria(e) = (te) Alkmaar
Aldenardum = Oudenaerde
alias = anders gezegd, bijgenaamd
alienigenus = buitenlands, -der
alienus = vreemd
aliquis M, aliquid N = iemand, iets
aliquot = een aantal, enige
aliunde = van elders
alius (multi alii) = ander (vele anderen)
allatus, zie: afferre = aangebracht
allegare = aanwijzen, afvaardigen
allodium = vrij eigendom
Alostum = Aalst
altare, -ris N = altaar
alter = ander (van twee), tweede
alterà die = op de dag daarna
alumna = pleegdochter
alumnus = zuigeling; pleegzoon; leerling, student; beschermeling
ambactiator, ambassiator = gezant, ambassadeur
Ambla / Amblum = Ameland
ambo = beide(n)
ambubaya = badknecht, badmeid, masseur, masseuse
amens, -ntis = krankzinnig
amicitia = vriendschap; gilde
amiragius, amireus = admiraal
amita = tante aan vaderskant
amita magna = zuster van grootouder aan vaderskant
amita maior = zuster van overgrootouder aan vaderskant
amita maxima = zuster van betovergrootouder aan vaderskant
amitinus/a = neef/nicht: zoon/dochter van amita
~ magnus = achterneef: kleinzoon van amita magna
Amivadum, Amivadi = (te) Amersfoort
amplissimus (dominus) = hooggeëerde (heer)
ampularius = flessenmaker
Amstela = Amstel
Amstelodamensis = Amsterdams
Amstelodamum, Amstelodami = Amsterdam, te ~
ancilla = dienstmaagd
Anderlacum = Anderlecht
Anglia = Engeland
anglicus = Engels
anglice = in het Engels
angulus = hoek
anilis = bejaard (van oude vrouw)
anima = ziel; persoon (een parochie van 300 "zielen")
annalis = van een jaar, een jaar oud
annexus (cum annexis) = verbonden (met wat erbij hoort)
anniversarium = jaargetijde
annuatim (adv.) = jaarlijks
annularius (faber) = maliënkoldermaker
Annuntiatio, -nis F = Maria Boodschap (25 maart)
annus = jaar
... annorum = van ... jaren
anno domini = in het jaar des Heren
anonymus = naamloos
ante (+ acc.) = voor (tijd of plaats); (bijwoord) tevoren
antea = eerder, tevoren, vroeger
antecessor, -is = voorganger
antedictus = voornoemd
antemeridianus = voormiddags
antenatus = (eerder geborene:) stiefzoon uit eerste huwelijk
antesignarius = sergeant-majoor
antistes, -stitis = opziener, hogepriester, bisschop (lett. vert. van Gr. episkopos = bisschop, eig. opziener)
antiquus = oud
anus, -us = oude vrouw
apiarius = imker
apoplexia = beroerte
apostolicus = pauselijk
apparitor = opzichter
appellare = noemen
appellatur = wordt genoemd, heet
appendere III (+ dat.) = ophangen aan
appertinentiae = toebehoren, wat er bijhoort
apprehendere, -hendi, -hensum = gevangennemen
apprehensio, -nis F = gevangenneming
approbare = goedkeuren
approbatio, -nis F = goedkeuring
Aprilis, Aprilis = april, van april
apud + acc. = in, bij
apud acta = bij volmacht
aqua = water
aquæductus IV (niet: aqua-) = sloot, waterloop
aquensis = van Aken
Aquisgranum = Aken
arabilis (terra) = ploegbaar, bebouwbaar (land)
aratrum = ploeg
aratrorum faber = ploegenmaker
Arausio = Orange (Fr.)
arbor, -is F = boom
arcarius (faber) = kistenmaker, kastenmaker
archetypus = uitvinder, auteur
archiater = lijfarts (van een vorst); stadsarts
archidux, -ducem = aartshertog
archiepiscopus = aartsbisschop
archipincernarius = opperschenker
arcularius = juwelenkistjesmaker
Ardevicum / Harderovicum = Harderwijk
area = erf; hofstede
Arenacum, Arenaci = Arnhem, te Arnhem
argentarius = bankier, wisselaar
argentarius faber = zilversmid
Argentoratum, Argentorati = Straatsburg, te Straatsburg
arma, -orum = wapenen
Ar(o)l(a)unum = Arlon
arrestadia = achterstallige betalingen, beslagen
articulus = moment, artikel, punt
artifex, -ficis = handwerksman, ambachtsman
artifex loricarius = riemenmaker
artifex organorum = orgelmaker
armarium = arsenaal
arrepitius = bezeten
Ascensio, -nis F domini = Hemelvaart
Asnapium / Ganipa = Gennep
Aspera = Asperen
assator = kok
asserere, asserui, assertum III = beweren
assertio, -nis F = verklaring
assignare = toewijzen, aanwijzen, machtigen
assignatus = gemachtigde
Assindria = Essen (D)
assisia = consumptiebelasting
Assumptio, -nis F Mariæ = Maria ten Hemelopneming (15 aug.)
astare = erbij staan, erbij zijn
astantes = de aanwezigen
asthma, -tis N = astma
atamita = zuster van oudbetovergrootvader
atavia = oudbetovergrootmoeder
atavunculus = broer van oudbetovergrootmoeder
atavus = oudbetovergrootvader
atmatertera = zuster van oudbetovergrootmoeder
atnepos, -potis = kleinzoon van achterkleinkind
atneptis, -tis = kleindochter van achterkleinkind
atpatruus = broer van oudbetovergrootvader
atque = en
Atrebatum = Arras (F)
attestari = bevestigen, getuigen
attestatio de morte = verklaring van overlijden
attestatio de vita = verklaring van leven
attinentia = aanhorigheid
attinentiae, -iarum = toebehoren, aanhorigheden
attingere, attigi, attactum III = bereiken
attuli zie: afferre = ik heb gebracht
aucellator, -is = valkenier
auctionator, -is = handelaar, veiler
auctor, -is = degene die iets heeft veroorzaakt, rechtsvoorganger
auctor delicti = de bedrijver van een misdaad
auctor gentis = stamvader van een familie
auditor, -is = toehoorder, scholier, student
Augusta Trevirorum = Trier
Augustus = augustus
aula = hof
aulacum = tapijt
aulicus = van het hof, hoveling
Aurelia(e) = (te) Orléans
aurifaber = goudsmid
auriga = voerman
australis = zuidelijk
autem = echter
autumnalis = van de herfst, herfst-
autumnus = herfst
ava = grootmoeder
av(i)a = grootmoeder
avitus = van grootvader, voorvaderlijk
avuncula = tante aan moederskant
avunculus = oom aan moederskant
avunculus magnus = broer van grootouder aan moederskant
avunculus maior = broer van overgrootouder aan moederskant
avunculus maximus = broer van betovergrootouder aan moederskant
avus; plur. avi = grootvader; grootouders, voorouders
Ax(el)la = Axel
B
baccalaureus = geleerde, academicus
Baduhennae lucus = Veluwe
Bagalosum = Bakel (NB)
baiulus = besteller, drager, bode
baiulus lit(t)erarum = postbode
ballivus = baljuw
balneator, -is = badmeester
Bamestra = Beemster
bannum = "banne", het gedwongen gebruik van bijv. de molen van de heer
bannus = afkondiging
bannis actis = na de (drie) afkondigingen
bannitus = vogelvrijverklaarde, balling
baptisare, baptizare = dopen
baptizatus = gedoopt
baptizatorum = van de gedoopten
baptisma, -tis N; baptismum; baptismus = doop(sel)
baptismum necessitatis = nooddoop
Baptista = doper
Ioannes Baptista = Johannes de Doper, Jean-Baptiste
barbaricus = zijdewerker
barbarius, barbitonsor = barbier
baro, -nis = baron, vrijheer
baronia = baronie
Basilea = Basel
Bastonia / Bastonacum = Bastenaken (Bastogne)
Batavoburgium / Batavorum Oppidum = Batenburg
Batavodurum = Wijk bij Duurstede
batavoduranus = uit Wijk bij Duurstede
batavus = Nederlands
batave = in het Nederlands
Batavorum insula, Bat(h)ua, Betuwa = Betuwe
beatus = heilig (niet: zalig)
bedellus = pedel, gerechtsdienaar
begina = begijntje
belgicus = Nederlands, Belgisch
belgice = in het Nederlands
Belgium = Nederland, België
Belgium Novum = Nieuw Holland, New York
Bellomontium / Bellus Mons = Beaumont
beneficium = beneficie (inkomen van een geestelijke)
benedicere, benedixi, benedictum III = zegenen
benedictio, -nis F = zegen, inzegening
beneficium = weldaad, (voor)recht, beneficie (inkomen van een geestelijke), ambt
beneficia = weldaden, (voor)rechten, inkomsten
beneficium curatum = een ambt, waaraan zielzorg verbonden is
benevolus = welwillend
Bercizoma, Bercomum, Bergae ad Zomam = Bergen op Zoom
Bergae = Bergen (Mons)
Bergae Divae = Geertruidenberg
Berolinum = Berlijn
Beverovicum = Beverwijk
biblia = bijbel
bibliopola = boekverkoper
bidellus = pedel, gerechtsdienaar
biduum = twee dagen
bienn(al)is = tweejarig
binatus: binati filii = tweelingen
Bindrium zie: Buscum Ducis
bini = twee
binubus = voor de tweede keer getrouwd
bladarius = graanhandelaar
bladum = graan
Bolsverda = Bolsward
bombardarius = gewerenmaker
bombex, -bicis = katoen
Bommelia = Zaltbommel
Bononia = Bologna
bonus = goed; bona ook: goederen
Borussia = Pruisen
Bosc... zie: Busc..
Brabantia, ook Bracbantum, Bratucpantus = Brabant
braxator, -is = brouwer
bredanus = van Breda
Brema = Bremen
brevis = kort
Brida / Briela / Helium = Den Briel
Brouwari portus / Bruvenhavia = Brouwershaven
Brugae (Flandorum), Brugis, ook Brudg... = Brugge, te Brugge
Bruxellae, Bruxellis = Brussel, te Brussel
bruxellensis = Brussels, van Brussel
Bullio(nium) = Bouillon
Burdigala = Bordeaux
burgensis, -is = burger
burgimagister, -tri = burgemeester
bursarius, bursator = beurzenmaker
Buscus Ducis / Silva Ducis /
Boscoducum / Bindrium = 's-Hertogenbosch
C
cachexia = tering, tuberculose
cadere, cecidi, casum II = vallen; cadere ab ook: kwijtraken
cacaborum malleator, -is = pannengieter
cacubarius = kachelmaker
caduceator, -is = heraut; stratenmaker
caecus = blind
caelebs, -libis = vrijgezel
caementarius = metselaar
Caesar, -is = Keizer
caesareus = keizerlijk
calcarius = kalkbrander
calc(e/i)arius = schoenmaker
caldarifex, -ficis = ketelmaker
calefactor, -is = stoker
Caletum = Calais
calciarius = schoenmaker
Caletum = Calais
calidus = warm
califex, -ficis = schoenmaker
caligator, -is = kousen-, laarzen-, broekenmaker
calum(p)niare = gerechtelijk protest aantekenen tegen
cambiator, -is = wisselaar
camerarius / camerae propositus = kamerheer
Campi(s) = (te) Kampen
Campoveria / Veria / Vurnia = Veere
campanarius = klokkenluider
campus = kamp (omheind land), veld
campi custos = veldwachter
canabum = hennep
cancellare = doorhalen
candela = kaars
candidarius = bleker
canonicus = kanunnik; wereldlijk
cantor, -is = zanger
capillamentarius = pruikenmaker
capitulum = kapittel (college van kanunniken)
capsarius = dozenmaker
carcanum = halsijzer voor misdadigers
carere, carui II + abl. = missen
carminator, is = kaarder
carminum opifex, -ficis = kaardenmaker
carnarius = slager
carnifex, -ficis = slager
Caroloregium = Charleroi
carpentarius = timmerman
carrucarius = voerman
cas(s)a = huis
castigare = tuchtigen; (boek) corrigeren
Cataracta Gandavensis = Sas van Gent
catopt(r)icus = spiegelmaker
Cattorum Vicus = Katwijk
cauculus = potsenmaker
caupo, -nis = waard, herbergier
caupona = kroeg, herberg
causa = oorzaak, rechtszaak
causa mortis = doodsoorzaak
causidicus = advocaat
cautio, -onis F = borgtocht, onderpand
Carvo = Grave
Casandria = Cadzand
cedere, cessi, cessum III = wijken; overdragen
cel..., coel... zie ook: cael...
celebrare = vieren
cellarium = kelder
cellarius = keldermeester
Cembum zie: Cenebum
ceme- zie: coeme-
Cena domini = (Maaltijd des Heren:) Witte donderdag
Cenebum = Gennep
censuarius = erfpachter
census, -us = cijns
census vicinorum = gebuurcijns
centenarius = honderdjarige
centesimus = honderdste
centum = honderd
cerdo, -nis = schoenmaker, leerlooier
cerevisia = bier
-iae coctor = bierbrouwer
-iae dispensator = bierverkoper, kroegbaas
cerdo, -nis = schoenmaker
certus = zeker
ceterus = overig
cetera (N plur.) = de overige dingen, de rest
chalcographus = kopergraveur
charta = papier
chartarius = papiermaker
Chattorum Vicus = Katwijk
chelista = violist
chiliarchus = opperbevelhebber, overste
Chilonium = Kiel (D)
chirotecarius = handschoenenmaker
chirurgus = dokter
choralis = koorknaap
chorus = koor
christianus = christelijk
christiane = op christelijke wijze
chymiator / chymicus = chemicus
cimiterium, zie: coemeterium = kerkhof
circa + acc. = rond, omstreeks
circalator = landloper
circinarius = hoepelmaker
circumcellio, -nis = rondzwervende monnik
Circumcisio Domini = Besnijdenis des Heren (6 jan.)
cist(i)arius = kisten-, kastenmaker
civilis = burgerlijk
civis, -is = burger
civissa = burgeres
civitas, -tatis = stad
Claraevallum = Clervaux
Bernardus Claraevallensis = Bernard van Clervaux
clarissimus = zeer vermaard
claudere, clausi, clausum III = (af)sluiten
claudus = kreupel
claustrarius = deurwachter
claustrum = klooster
Clausulae / Clusa = Sluis
clausus van claudere = gesloten
tempus clausum = "gesloten tijd", waarin trouwen niet mag, d.w.z. Advent en Vastentijd
clavarius / clavicularius = spijkersmid
clericus = geestelijke, geleerde, student; klerk
Cleva, Clevæ = Kleef, te Kleef
clibanarius = ovengieter
cloacarius = beerputgraver
Clusa / Clausulae = Sluis
clusor, -is = smid
coctor (cerevisiae) = (bier)brouwer
(placentarum) = koekenbakker
cocus = kok
coelebs zie: caelebs = vrijgezel, ongehuwd
coemeterium = kerkhof
coena zie: cena
cognatio, -nis F = bloedverwantschap
cognatus = bloedverwant
cohaeres, -redis = mede-erfgenaam
collateralis = in de zijlijn
collatio, -nis F = benoeming, toewijzing
collector, is = belastinginner
Colonia Agrippina = Keulen
coloniensis = Keuls
colonus = pachter
colorator, -is = verver
comes, -mitis = graaf
comes palatinus = paltsgraaf
Haga Comitis = 's-Gravenhage
comitatus, -us M = graafschap; gezelschap
comitissa = gravin
commater, -tris = meter, peettante
commendator, oris = commandeur
commissio, -nis F = opdracht, toestemming
commorari = verblijven, wonen
commorans, -ntis = verblijvend, wonend
communio, -nis F = communie
communis = gemeenschappelijk; gewoon
communista = gemeentedienaar
communitas, -tatis F = gemene gronden, gemeente
compactor (librorum) = (boek)binder
comparare = verschijnen; kopen
compater, -tris = peter, peetoom
competere, competivi, competitum III = toekomen
compos + gen. = in het bezit van
computare = rekenen
concessio, -nis F = afstand (die men doet)
Conceptio Mariæ = Maria Ontvangenis (8 dec.)
concilium = concilie
iuxta concilii Tridentini decreta = volgens de besluiten van het concilie van Trente
concordare = overeenkomen (kopie met origineel)
concubinatus, -us = samenwonen buiten huwelijk
condemnare = veroordelen
condicio, -nis F (vaak: conditio) = voorwaarde; toestand, beroep
sub condicione = onder voorwaarde (dopen: na een nooddoop)
sub hac condicione = onder deze voorwaarde
condicta = bruid
condictus = bruidegom
condimentarius = kruiden-, specerijenhandelaar, drogist
conducere, conduxi, conductum III = huren
conducticius = dagloner
conductus, -us = geleide
condus = keukenmeester
confector, -is = maker van
confector laterorum = dakpannenmaker
conferre, contuli, collatum = toewijzen
confessio, -nis F = biecht
conficere (-io), confeci, confectum III = (op)maken
confinis = aangrenzend
confinium = aangrenzend gebied
confirmatus = gevormd
confirmatorum = van de gevormden
confiteri, confessus sum = bekennen, biechten
confessus = na te hebben gebiecht
Confluentia = Koblenz
congeneralis = verwant
coniugare = in het huwelijk verbinden
coniugatio, -nis F = huwelijk
coniugatus = gehuwd
coniugialis = huwelijks-
coniugis van coniunx = van de echtgeno(o)t(e)
coniugium = huwelijk
coniugum van coniunx = van de echtgenoten
coniunctio, -nis F = verbintenis, huwelijk; verwantschap
coniungere, coniunxi, coniunctum III = verbinden
matrimonio coniungere = in de echt verbinden
matrimonio coniunxi = ik heb in de echt verbonden
matrimonio coniuncti = in de echt verbonden, getrouwd
coniu(n)x, -iugis = echtgeno(o)t(e)
conlugum = van de echtgenoten
con(n)ubium = huwelijk
consanguineus = bloedverwant
consanguinitas, -tatis F = bloedverwantschap
consanguinitatis impedimentum = het beletsel, gevormd door bloedverwantschap
consensus, -us M = toestemming
consensu parentum = met toestemming van de ouders
de meo consensu = met mijn toestemming
consentio, -nis F = toestemming
consiliarius = raad, raadsheer
consilium = raad
consobrina = nicht, kind van zuster
consobrinus = neef, kind van zuster
conspicillarius = brillenmaker
consuetus = gebruikelijk
consul, -is = schout, raadsheer, senator, burgemeester
continere, continui II = omvatten
contionator, -is = prediker, pastoor
contra + acc. = tegen
contrahere, contraxi, contractum III = sluiten (bijv. huwelijk)
contrapignus, -noris N = onderpand
contumacia = verstek, weerspannigheid
contumax, -macis = die niet komt opdagen bij een rechtzaak
conventualis, -is = kloosterling
conventus, -us = klooster , convent
convertere, conversi, conversum III = bekeren
conversus = bekeerd
convicinus = buur
coopertor, -is = dakdekker
copula = band
copulare = trouwen, in de echt verbinden
copulatio = huwelijksvoltrekking
coram + abl. = ten overstaan van, aan, in het bijzijn van
corbo, -nis = mandenvlechter
cordarius = touwmaker, touwslager
cordifex, -ficis = touwslager
Coriovallum / Huleri = Heerlen
corpus, -poris N = lichaam, lijk
Corpus Christi = Sacramentsdag
corrigator, -is / corrigiarius = gordel-, riemenmaker
Cortracum / Cutracum = Kortrijk
costa = rib; vrouw
Covordia = Coevorden
creator, -is = schepper, de Schepper
creditum = het verschuldigde, vordering
criminalis (causa) = straf-(zaak)
cui zie: qui = aan wie, waaraan
cuius zie qui = wiens, wier, van welke
culcit(r)arius = pijenmaker
cultellarius = messensmid
cum + abl. = met
cuparius = kuiper
cupendinarius = koekenbakker
cuprarius = kopersmid
cura = zorg
cura animarum = zielzorg
curandus/a = pleegzoon/pleegdochter, pupil
curare = zorgen voor
curator, -is = voogd; curator
curatus = pastoor, belast met zielzorg (cura animarum, curia)
beneficium curatum = een ambt, waaraan zielzorg verbonden is
curia = hof; raadhuis; zielzorg
currarius (faber) = wagenmaker
cursor, -is = bode
custos, custodis = bewaker, koster
Cutracum / Cortracum = Kortrijk
D
Dammona / Damum = Appingedam
dare, dedi, datum = geven
datum = (uit)gegeven, dag van uitgifte, datum
dato = op de dag van uitgifte
de dato = van/op de dag
Daventria(e) = (te) Deventer
de + abl. = over, van(af)
de consensu = met toestemming
debere, debui, debitum II = moeten; verschuldigd zijn
debilitas, -tatis F = gebrekkigheid
debilitate senectutis = door zwakheid, veroorzaakt door ouderdom
debitum = schuld, verplichting
debitus = verplicht, verschuldigd
decanatus, -us = decanaat
decanus = deken
decedere, decessi, decessum III = vertrekken, sterven
decem = tien
December, Decembris = december, van december
decemvir, -i = lid van een college van tien raadsheren
decennis = tienjarig
decima = tiende (kerkelijke belasting)
decimus = tiende
circa decimam antemeridianam = rond tien uur 's morgens
declarare = verklaren
declaravit se scribere non posse = hij/zij verklaarde niet te kunnen schrijven
decollare = onthoofden
decretum = beslissing
dedi, zie dare = ik heb gegeven
deesse, defui = afwezig zijn, missen
deferre, detuli, delatum = brengen
definitivus = definitief, eind-
definitiva (sententia) = eindvonnis
defungi, defunctus sum III = overlijden
defunctus/a = overleden M/F
defunctorum = van de overledenen
deglubitor = vilder
dei zie: deus = van God
deinde = vervolgens
delatus van deferre = gebracht
Delf... zie: Delph...
deliberare = overleggen; (af)leveren
delictum = misdaad
delineator = tekenaar
Delphi(Batavorum) / Delph(i)um = Delft
denarius = penning
denatus = gestorven
deo zie: deus = God (dat./abl.)
deservitor, -is = waarnemend pastoor
designare = aanwijzen
destitutus (sensibus) = (van zijn zinnen) beroofd
desunt van deesse = zijn afwezig
detuli van deferre = ik heb gebracht
deus, dei = God
pro deo = gratis (om Godswil)
devotus = vroom
filia/virgo devota = geestelijke dochter/maagd, kwezel, klopje
dicere, dixi, dictum = zeggen
dixi, dixit, dixerunt = ik zei, hij/zij zei, zij zeiden
dicitur = wordt gezegd, wordt genoemd
dictus = gezegd, genoemd
dictum (est) = (er is) gezegd
dies, diei M, gen. plur. dierum, abl. diebus = dag
... dierum = van .. . dagen
dies natalis = geboortedag
digitalarius = vingerhoedenmaker
dignus + abl. = waard(ig)
dimidium = helft
dimidius = half
dimissoriales, litterae ~ = geloofsbrieven
dioecesis F = bisdom
discretus = verstandig
discutire , discussi, discussum = betwisten
discussio, -nis F = het betwisten (van een vordering)
dispensare = dispensatie verlenen
dispensatio, -nis F = dispensatie, ontheffing
divinus = goddelijk
divini verbi minister (D.V.M.) = bedienaar des goddelijken woords, predikant
divisio, -nis F = verdeling
doctor utriusque iuris = doctor in de beide rechten (wereldlijk en kerkelijk)
doctus, doctissimus = geleerd, zeergeleerd
doliarius = vatenmaker, kuiper
domicella = juffrouw
domina = vrouw(e)
dominella = juffrouw
dominica = zondag
dominium = domein
dominus (anno domini) = heer (in het jaar des Heren)
domistadium = hofstede
domus F IV = huis
ad domum = aan huis (dagvaarding, aanzegging)
domum ook = naar huis
donatio, -nis F = schenking
Dordracum, Dordraci = Dordrecht, te ~
dorsum = rug(zijde)
Dotecum = Doetinchem
Drusoburgum = Doesburg
dubium = twijfel
ducatus, -us = hertogdom
ducenti, -esimus = tweehonderd(ste)
Dudmala / Dumella = Dommel
dulciarius = suikerbakker
dum = terwijl
duo = twee
duodecennis = twaalfjarig
duodecim = twaalf
duodecimus = twaalfde
Ad Duodecimum = Dodewaard
duplex, -plicis = dubbel, twee keer
Durninum = Deurne
duumvir, -i = lid van een college van twee (burgemeesters)
dux, ducis = hertog
Silva/Buscum Ducis = 's-Hertogenbosch
E
e zie: ex
Eboracum = York
Eburacum Novum = New York
ebursator = betaalmeester
ecclesia = kerk
ecclesie minister = dienaar van de kerk: pastoor, predikant
ecclesiastis = geestelijke
edere, edidi, editum III = uiten; uitgeven (boek)
effestucando resignare = "met de halm (halmelings) vertiën", door middel van de halm afstand doen
ei zie: is = aan hem, aan haar, eraan, zij (meervoud)
Eindovia = Eindhoven
eius zie: is = zijn, van hem, haar, van haar, ervan
eiusdem zie: idem = van de/hetzelfde
elapsus (van elabi) = afgelopen
elemosyna = aalmoes
Embdae, Embdis = (te) Emden)
emissio (secunda) = (tweede) druk
emittere, emisi, emissum III = uitgeven, publiceren
emptor, -is = (in)koper
Enchusa = Enkhuizen
enim = immers, namelijk
eodem zie: idem = door/in dezelfde/hetzelfde
ephipp(i)arius = zadelmaker
ephorus = voorzitter
episcopalis = bisschoppelijk
episcopus = bisschop
eques, equitis = ridder, ruiter
magister equitum = ritmeester
equicida = paardenslager
equicius = paardenhandelaar
ergastularius = tuchthuismeester
esse, fui = zijn
est, sunt = (hij/zij) is, (zij) zijn
erat, erant = (hij/zij) was, (zij) waren
fuit, fuerunt / fuere = (hij/ zij) was/is geweest, (zij) waren/zijn geweest
et = en, ook
etiam = ook
ex = uit, sinds, tengevolge van, op grond van
exactor = belastinginner
examinator iuste mensure = ijkmeester
excoriator = leerlooier
excudere, excudi, excusum = drukken (boek)
exequiae = uitvaart
exeuntium zie: exire
exhaustus = uitgeput
eximius = voortreffelijk
exire, exii, exitum = uitgaan, verlaten
exeuntium sacramenta = de sacramenten der stervenden
exnunc = vanaf nu
expensum = uitgave
expirare = de laatste adem uitblazen
expositus/a = vondeling(e)
expressus = uitdrukkelijk
exsequiae (ook exequiae) = uitvaart
extensor = uitrekker (folterknecht)
extinctus = overleden
extra + acc. = buiten
extraneus = van buiten, vreemdeling
extraordinarius = buitengewoon
extremus = laatst, uiterst
extremis (prae)munitus = voorzien van de laatste sacramenten
extunc = sindsdien
F
faber, -bri = handwerksman, smid
fabricator, -is = maker, fabrikant
facere (-io), feci, factum = maken, doen
facit = (boekhouding) maakt, bedraagt
fecit = hij/zij heeft gemaakt
facies = gezicht
in facie ecclesiæ = ten overstaan van de kerk
Falconis Mons = Valkenburg
falsarius = vervalser
famella = dienstmaagd
famellus = knecht, bediende
famula = dienstmaagd
famulus = knecht, bediende
farina = meel
farinarius = meelverkoper
fartor = worstenmaker
fatuus = onnozel
febris, is F (abl. febri) = koorts (door koorts)
Februarius, Februarii = februari, van februari
Felua / Velua = Veluwe
femella = vrouw
fere = bijna
feretrum = baar
feria = (feest)dag
feria prima, secunda etc. = zondag, maandag etc.
ferrarius = ijzer-
ferre, tuli, latum = dragen, brengen, zeggen
ut ferunt, ut fertur = zoals ze zeggen, zoals men zegt
festum = feest
fibula = speld
fideicommissio = erfstelling over de hand
fideiussio, -nis F = borgstelling, borgtocht
fides, -ei = geloof
fide dignus = betrouwbaar
figulus = pottenbakker
filia = dochter
filia devota = geestelijke dochter, kwezel, klopje
filialis = hulpkapel, hulpkerk
filiaster, -tri = stiefzoon, schoonzoon
filiastra = stiefdochter
filiola = dochtertje
filiolus = zoontje
filius = zoon
finis, -is M/F = einde
fiscus = kas, staatskas
fistularius = pijper
Flandr(i)a = Vlaanderen
flandrensis / flamingus = Vlaams
flebotomarius = aderlater
Fles(s)inga = Vlissingen
Flevo = Urk
Flevolandia = Vlieland
Florentia = Florence
florenus = gulden
Fluetum = Vleuten
focaria = keukenmeid
focarius = keukenjongen
folium = bladzijde
fons, fontis M = bron, doopvont
forma = vorm
fortasse = misschien
forum = markt
Franechera(e) = (te) Franeker
frater, -tris = broer
frenarius = riemenmaker
frigidus = koud
Frisia = Friesland
frisius / friso, -nis = Fries
fructus, -us M = vrucht, inkomen
frumentarius = korenhandelaar
frumentum = koren
fuit; fuere, fuerunt zie esse = perf. v. esse: hij was; zij waren
fullo, -nis = volder
fulmen, -minis N; fulmine tactus = bliksem; door de bliksem getroffen
funarius = touwslager
fundus = landgoed
furnarius = ovenmaker
fusor = gieter (beroep)
fusor campanarum = klokkengieter
G
galgiator, -is = laarzenmaker
gallicus = Frans
gallice = in het Frans
Galopia = Gulpen
gama = dame
Gandavum / Gantum = Gent (B)
gandavensis = van Gent
Ager / Cataracta Gandavensis = Sas van Gent
ganea = hoer
gangredo, -dinis F = kanker
Ganipa = Gennep
Gannita = Gent (Gld NL)
Gantum / Gandavum = Gent (B)
garcifer, -i = kok, keukenjongen
garcio, -nis = knecht
Gaudanum / Gouda / Golda / Tergum = Gouda
Gel(d)ria = Gelderland
gemelli, gemellae = tweelingen, M & F
gemini, geminae = tweelingen, M & F
gemmarius = juwelier
gener, -i = schoonzoon
generalis, (bijwoord) generaliter = algemeen, in het algemeen
generalis militiae praefectus = generaal
generosus = weledelgeboren
gens, gentis F = familie, volk
genus, generis N = geslacht, soort
generis masculini, feminini = van het mannelijk, vrouwelijk geslacht
germana = zuster
Germania = Duitsland
germanus = broeder
Gertrudis: Sanctæ Gertrudis Mons = Geertruidenberg
gnanus = dwerg
Goderea = Goeree
Gorichemium / Gorcomium = Gorinchem
Gouda / Golda / Gaudanum / Tergum = Gouda
gradus, -us = graad (van bloedverwantschap)
gradus collateralis = verwantschapsgraad in zijlijn
gradus mixtus = gemengde verwantschapsgraad
gratia = gunst, genade
Gravia, Graviae = Grave, te Grave
gravidus = zwanger
gravitas, -tatis F = gewicht; zwangerschap
greffiarius = griffier
gruta = gruit (kruidenmengsel om bier van te maken)
grutarius = gruitmeester
gubernator = bestuurder
Gulia / Gullus = Geul
Gulles = Gooi
H
habere, habui, habitum II = hebben, houden, verkrijgen
habito ... , habitis .. . = na het verkrijgen van .. .
habitare; habitans, -ntis = wonen; wonend, inwoner
haemorragia = bloeding
haeres zie: heres
Haga Comitis / Comitum = 's-Gravenhage
hagensis = Haags
Han(n)onia / Han(n)ovia / Han(o)govia = Henegouwen
hanoniensis etc. = Henegouws
Harderovicum = Harderwijk
Harlemum = Haarlem
Hasseletum = Hasselt (NL & B)
hebdomas, -madis F = week
... hebdomadum = van ... weken
Helium zie Brida = Den Briel
here = gisteren
hereditarius = erfelijk
hereditas, plur. -tates = erfenis, erfgoederen
census hereditatis = erfpacht
heres, heredis = erfgenaam
Herpina = Herpen
hesternus = van gisteren
hibernalis = van de winter, winter-
hic = hier
hic, haec F, hoc N = deze, dit
huius = van deze, van dit; dezer, van deze maand
huius modi = van deze aard, dergelijk
hoc die, hoc anno = op deze dag, dit jaar
ad hoc = te dien einde, hiertoe
hiems, hiemis M = winter
Hlara = Laren (NH)
hodie = heden, vandaag
homo, hominis = mens
honestas, -tatis F = eerbaarheid
honestus = eerzaam, ook: "van stand"
hora = uur
duodecim horarum = van twaalf uren
Horna (Westfrisiorum) = Hoorn
horreum = schuur
hortus = tuin
hospes, -pitis = gastheer, waard
Hreni / Rhena = Rhenen
huiadem = alhier
huiades = mensen van hier
huius zie: hic = van deze
huiusmodi = van deze aard, dergelijk
Huleri / Coriovallum = Heerlen
humanus = menselijk
humare = begraven
Husuduna = Huizen (NH)
hydropisis = waterzucht
I
iacere, iacui II = liggen
iam = al, reeds
Ianuarius, Ianuarii = januari, van januari
ibidem = op dezelfde plaats, aldaar
idem, eadem F = dezelfde, hetzelfde
eiusdem = van dezelfde, van hetzelfde
eodem anno = in hetzelfde jaar
ignarus = onwetend, niet kunnende
ignotus = onbekend
ille, illa F, illud N = hij, zij, dat, die
illegitimus = onwettig
illicitus = ongeoorloofd
illius zie: ille = van hem, van haar, van die
illuminator = illustrator
illustrissimus dominus = (titel) zeer illustere heer
imbecillis = zwak
impedimentum = (huwelijks)beletsel
impensum = uitgave (geld)
impensis + gen. = op kosten van .. .
imperium = bevel; keizerrijk
Sacrum Romanum Imperium = het Heilige Roomse Rijk
Imperium Noviomagense = het Rijk van Nijmegen
impertire = toewijzen, toekennen, verlenen
impertiri solitus = die gewoonlijk verleend wordt
impetitio, -nis F = aanspraak
impregnatio, -nis F = zwangerschap
impressor, -is = drukker
imprimere, impressi, impressum III = drukken
impressum est apud ..., imprimebat ... = is gedrukt bij ...
improles = zonder kinderen
improvisus = onvoorzien
impubes = niet volwassen, onmondig
incantator = tovenaar
incertus = onbekend, onzeker
incerti patris = van wie de vader onbekend is
incestum = bloedschande
incisor (pannorum) = snijder (van doeken, textielhandelaar)
inclusa = kluizenaarster
inclusus = kluizenaar
incognitus = onbekend
incola M = inwoner
indemnitas, -tatis F = schadeloosstelling
infans, -ntis = kind, zuigeling
infantia = kindertijd, kinderjaren
infantulus = zuigeling
infirmitas, -tatis F = ziekte
infirmus = ziek
infirmorum sacramenta = de sacramenten der zieken
inflammatio, -nis F = ontsteking
informator, -is = huisleraar
infra = beneden, onder
infrascriptus = ondergeschreven, ondergetekende
inire, ini(v)i, initum = ingaan, (huwelijk) aangaan
innocens, -ntis = onschuldig
innuptus = ongetrouwd
inopinatus = onverwachts
insanabilis = ongeneselijk
insania = waanzin
insanus = waanzinnig
inscribere, inscripsi, inscriptum = inschrijven
instantia = aandrang
institor, -is = koopman, handelaar
instrumentum = akte
inter + acc = tussen, onder
interest = het is van belang
quorum interest = van degenen, die het aangaat
interstitium = tijd tussen de afkondigingen
intestatus, ab intestato = zonder testament
intimare = dagvaarden
intronisare = trouwen
inunctus = ongezalfd
invenire, inveni, inventum = vinden
inventus = gevonden
inventarium = boedelbeschrijving
investire = bekleden (met een ambt)
Ipra(e) / Ipretum = Yperen
is M, ea F, id N = hij, zij, het, die, dat
eius = van hem, zijn, van haar, haar, ervan
eo, quod = daarom, omdat; daardoor, doordat
Isala = IJssel
Isalandia / Sallandia = Salland
iudex, iudicis = rechter
iudicium = gerecht, rechtbank; oordeel
iugerum = morgen (opp. maat)
Iugila / Gulia / Gullus = Geul
Iulius, Iulii = juli, van juli
iungere, iunxi, iunctum = verbinden
matrimonio iuncti sunt = zij zijn in de echt verbonden
Iunius, Iunii = juni, van juni
iuramentum = eed
iurare = zweren
iuratus = onder ede; beëdigd
ius, iuris N = recht; gerecht
iura soluta sunt = de rechten zijn betaald
iuris consultus, iurisconsultus = rechtsgeleerde, advocaat
ius patronatus = benoemingsrecht
utriusque iuris doctor = doctor in beide rechten (kerkelijk & wereldlijk)
iusticiarius = rechter
iuvenis, -is = jongeman, vrijgezel
iuxta + acc = naast, volgens
L
labi, lapsus sum III = vallen, uitglijden
labor, -is M = arbeid
laborare = werken, lijden aan (een ziekte)
laedere, laesi, laesum = kwetsen
Laica / Lecca = Lek
laicus = leek
languor, -is M = zwakte, ziekte
laniatorium = slachthuis
lanifilator, -is = wolspinner
lanifilitrix, -tricis = wolspinster
lanio, -nis = slager
lanitonsor, -is = wolscheerder
lapicida = steenhouwer
lapsus van labi = gevallen, uitgegleden
later, -is = baksteen
latifex, latrifex, -ficis = steen-, pannenbakker
latus, lateris N = zijde, bladzijde
latus van ferre = gebracht, gedragen
(summa) lateris = (boekhouding) het totaal van de bladzijde
Laurum / Lerdanum = Leerdam (Laurum eig. Woerden)
Lecca / Laica = Lek
lector, -is = lezer; leraar
lectori salutem = den lezer heil
lectus = bed
Ledi / Lyra / Nevesdum = Lier
legare = legateren
legitimus = wettig
Leida / Lugdunum Batavorum = Leiden
leodiensis = Luiks, van Luik
Leodium = Luik
Leovardia / Livardia = Leeuwarden
Lerdanum / Laurum = Leerdam (Laurum eig. Woerden)
lethargus = slaapziekte
levare = opheffen
levantes = doopheffers
levis = licht
lex , legis F = wet
liber, -i = vrij, ongehuwd, vrijgezel
liberi, -orum = kinderen
liber, libri = boek
liber rationum = huishoudboek, familiekroniek
libra = pond; weegschaal; waag
libraria = bibliotheek
librarium = waag; bibliotheek
librarius = schrijver; boekverkoper; waagmeester
licentia = toestemming, vergunning; universitaire graad, recht gevend om les te geven
de mea licentia = met mijn toestemming
licentiatus = licentiaat, de "licentia" bezittend
utriusque iuris licentiatus = licentiaat in de beide rechten (Romeins en kerkelijk)
ligator, -is = boekbinder
ligius = door leeneed verbonden
homo ligius = leenman, vazal
dominus ligius = leenheer
ligatus/a = echtgenoot
lignarius, faber lignarius = timmerman
lignum = hout
linea = lijn
linea collateralis = zijlijn (verwantschap)
Linga = Linge
linifex, -ficis = linnenwever
lis, litis F = proces
litterae, -arum (v. meerv.) = brief, akte, oorkonde
Livardia / Leovardia = Leeuwarden
lixa = kok, zoetelaar, marketenter
locus = plaats
loco + gen. (cuius loco) = in plaats van (in wiens/wier plaats)
locum tenens = stadhouder; luitenant
Londinium, Londinii = Londen, te Londen
longus = lang, ver
longe = ver (bijw.), verreweg
Longa Aqua = Linge
lorarius = zadelmaker
lotrix, lotricis = wasvrouw
Lovinium / Lovania = Leuven
lucus = woud
Ludovicus = Lodewijk, Louis
ludus = spel, school
ludimagister = schoolmeester
Lugdunensis = van Lyon of Leids
Lugdunum = Lyon
Lugdunum Batavorum, Lugduni Batavorum = Leiden, te Leiden
Lutetia, Lutetiae (Parisiorum) = Parijs, te Parijs
lutheranus = luthers
Lyra / Ledi / Nevesdum = Lier
M
macellarium = vleesmarkt
macellarius = slager
machinator, -is = ingenieur
Machlinium = Mechelen
macies = magerheid, schraalheid
magister, -stri = meester
magister burgensis = burgemeester
magister civium = burgemeester
magister coquinae = keukenmeester
magister equitum = ritmeester
magister in legibus = meester in de rechten
magister in artibus = meester in de "vrije kunsten"
ludi magister = schoolmeester
magnus = groot
maior, -is = groter
Maius, Maii = mei, van mei
majorennis, -is = meerderjarig
malignus = boosaardig
malleator = smid
mamburnus = voogd etc., zie mundiburdus
Manarmanis Portus = Zoutkamp
mane = 's morgens vroeg
mango, -nis = paardenhandelaar
mansio, -nis = landgoed, hoeve
mansionarius = horige
mansionile = hofstede
mansus = hoeve (ook opp. maat)
marca = mark
marc(h)io, -nis = markgraaf, markies
marchisia = markiezin
marchisus = marchio
marechallus = maarschalk
margo, marginis N = marge
in margine = in de marge
marinarius = zeeman
marita = bruid, echtgenote
maritata = getrouwd
Mars(a)na = Meersen
Martius, Martii = maart, van maart
masculinus = mannelijk
masculini generis / sexus = van het mannelijk geslacht
masculus = mannelijk, jongen
Maseca / Maslarium = Maaseyk
massarius = rentmeester, meier (= vilicus)
mater, matris = moeder
matris = van de moeder
maternus = van moederskant
matertera = tante aan moederskant
matertera magna = zuster van grootouder aan moederskant
matertera maior = zuster van overgrootouder aan moederskant
matertera maxima = zuster van betovergrootouder aan moederskant
Matilo = Rijnsburg
matricularius = koster
matrimonium (inire, contrahere) = huwelijk (sluiten)
matrimonium ini(v)erunt, contraxerunt = zij sloten een huwelijk
matrimonio (con)iuncti sunt = zij zijn in de echt verbonden
matrimus = van wie de moeder nog leeft
matrina = meter
matrona = getrouwde vrouw, huisvrouw
matruela = nicht: dochter van de zuster van de moeder
matruelis = neef: zoon van de zuster van de moeder
maturus = vroeg
matutinus = ochtend-, na middernacht
maximus = grootst, zeer groot
me = mij (acc. of abl.)
mecum = met mij
mechanicus = handwerksman
Medemelacum = Medemblik
medietas, -tatis F = helft
Medioburgum = Middelburg
medius = midden
media nocte = om middernacht
memoria = herinnering, nagedachtenis
beatæ (piæ) memoriæ = zaliger nagedachtenis
mens, mentis F = geest
insanæ mentis, insana mente = met een krankzinnige geest, krankzinnig
mensa = tafel (ook voor uitdeling aan armen); wisselbank
mensa Sancti Spiritus = armenhuis
mensis, -is m = maand
sex mensium = van zes maanden
menstruus = maandelijks, van een maand (oud)
mensura = maat, gemet (opp. maat)
mentionare = vermelden
mercator, -is = koopman
mercenarius = dagloner, gehuurd
meretrix, -tricis = hoer, ongehuwde moeder
meridianus = van de middag, 's middags
meridies (ante-, post meridiem) = middag (voor, na de ~)
Merivido = Merwede
meus M, mea F, meum N = mijn
mihi = aan mij
miles, -itis = soldaat
miles aurei velleris = ridder van het Gulden Vlies
mille(simus) = duizend(ste)
minister, -tri = dienaar
divini verbi minister (D.V.M.) = bedienaar des goddelijken woords, predikant
ecclesie minister = dienaar van de kerk: pastoor, predikant
ministerium = dienst (als predikant)
minor, -is = minder; minderjarig
minorennis = minderjarig
minutor, -is = aderlater
miser, -i = ongelukkig, ellendig
missa = mis
mixtus = gemengd (bloedverwantschap
modicus = matig, bescheiden
modius = mud
modo = onlangs; mits; slechts; abl. van modus
modus = wijze, manier, maat
molendinarius = molenaar
molendinum = molen
molitor, -is = molenaar
Monachodamum = Monnikendam
monachus = monnik
monasterium = klooster
monialis = non
moram gerere = zich ophouden
morbus = ziekte
morbo = door een ziekte
moribundus = stervend
moribundorum sacramenta = de sacramenten der Stervenden
mors, mortis F = de dood
dies mortis = dag van overlijden
mortalis,-is; mortaliter (laesus) = dodelijk (gewond)
mortuus = dood, overleden(e)
mos, moris m (de more) = gewoonte (volgens de gewoonte)
Mosa = Maas
Mosæ Traiectum, Mosæ Traiecti = Maastricht, te Maastricht
mosætraiectensis = uit Maastricht
M(o)uda = Muiden
mulier, -is = vrouw
multor, -is = molenaar
multus = veel
mundiburdus = voogd, gevolmachtigde, curator van minderjarige, vrouw of geestelijke (momboor, momber); Heilige Geestmeester, armenmeester
munitus (extremis sacramentis) = voorzien van (de laatste sacramenten)
murarius = metselaar
mutus = stom
N
nam = want
nanus = dwerg
nasci, natus sum III = geboren worden
nativitas, -tatis F = geboorte
nativus = geboortig
naturalis = natuurlijk (onwettig kind)
natus = geboren, zoon, F nata = dochter
nauta = schipper, zeeman
navis, -is = schip (ook van de kerk)
nec non = en eveneens
necessarius = nodig
necesse est = het is nodig
necessitas, -tatis = noodzaak, nood
in necessitate baptisatus = met een nooddoop gedoopt
nemus, nemoris N = woud, bos
Neom... zie: Noviom...
neonatus = pasgeboren
neosponsi = de jonggehuwden
nepos, nepotis = kleinzoon, nakomeling
neptis, -is = kleindochter
nesciens (scribere) = onwetend, niet kunnende (schrijven)
nescius = onwetend, onkundig
netor, -is = spinner
netrix, netricis = spinster
Nevesdum / Ledi / Lyra = Lier
nobilis = edel, van adel
nobilissimus = zeer edel
nocturnus = van de nacht, 's nachts
Noda = Grebbe
nomen, -minis N = naam
(in) nomine = in, uit naam van
nominare = noemen
nominari = genoemd worden, heten
nonagenarius = negentigjarig
nonagesimus = negentigste
nondum = nog niet
nongentesimus = negenhonderdste
nonus = negende
Nortga = Noordwijk
notarius = notaris
nothus = bastaard, onecht
novalis (ager) = onontgonnen, braak(land)
decima novalis = tiende op onontgonnen land
novellus = beginneling
novem = negen
November, Novembris = november, van november
novennis = negen jaar oud
noverca, novercus = stiefmoeder, stiefvader
Noviomagensis = Nijmeegs
Noviomagus / Neomagus etc. = Nijmegen
Imperium Noviomagense = het Rijk van Nijmegen
nunc = nu
nuntius = (gerechts)bode
nuper = onlangs
nuptiae, -iarum = bruiloft, huwelijk
nurus, -us = schoondochter
nutriens (ancilla) = voedend (min)
O
obire, obii, obitum = overlijden
obiit = (hij/zij) is overleden
obitorium = dodenboek
obligatio, -nis F = verplichting
obrutus = begraven
obseques, obsequiae = plechtige uitvaartdienst
observare = in acht nemen
observandis observatis = met inachtneming van de regels
obstare, obstiti, obstitum = in de weg staan
non obstante impedimento = zonder dat er een beletsel is
obstetrix, -tricis = vroedvrouw
obtinere, obtinui, obtentum II = verkrijgen
obtenta dispensatione = na dispensatie te hebben verkregen
occidere, occidi, occisum = doden, vermoorden
occidentalis = westelijk
octo, octavus = acht, achtste
octennis = achtjarig
octingenti, -tesimus = achthonderd(ste)
October, Octobris = oktober, van oktober
octogenarius = tachtigjarig
octoginta, octogesimus = tachtig(ste)
oeconomus = huismeester
officialis = een functie bekledend, beambte
officina = werkplaats, fabriek, winkel, drukkerij
officium = ambt
ex officio = op grond van zijn ambt
oleum = olie, oliesel
olim = vroeger
omnis, -is, plur. omnes, omnium, omnibus = al, geheel, alle(n)
omni modo = op elke manier
onus, oneris N = last
operarius = handwerksman, werkman
operarius scriniarius = schrijnwerker
opificium = handwerk, beroep
oppidanus = stedeling, burger
oppidum = stad
opus, operis N = werk
opus est = het is nodig
ad opus + gen. = ten behoeve van
oratorium = kerk
orbatus ab = beroofd van
orbitas = weesschap, kinderloosheid
orbus = wees
ordinare = opstellen
ordinarius = gebruikelijk
organum = orgel
orientalis = oostelijk
origo, originis F = oorsprong, afkomst
oriundus = afkomstig, afstammend van
orphanotrophium = weeshuis
orphanus = wees
utroque parente orphanus = wees, die beide ouders verloren heeft
ortus = afkomstig
ortus zie: hortus = tuin
P
pactio, -ionis = pacht
pactus, -us = pacht
paedagogus = opvoeder, leraar
paenultimus (-a) = op een na laatste (dag van de maand)
pagamentum = betaling
pagare = betalen
pagimagister = (dorps-) burgemeester
pagus = gouw, dorp
palus, paludis F = moeras
Palus Sancti Martini = Sint Maartenspolder
panifex, -ficis = bakker
panificium = bakkerij
pannicida = kleermaker
pannifex, -ficis = lakenwever
pannitonsor, -is = lakenscheerder
pannus = lap, stof, laken
domus pannorum = lakenhal
papa = paus
papalis = pauselijk
parens, -entis = ouder
consensu parentum = met toestemming van de ouders
pariter = (te)gelijk
parochianus = lid van de parochie
parochus = pastoor
pars, partis F = deel
ex parte + gen. = namens
partim = gedeeltelijk
partus, -us M = bevalling
parvus, parvulus = klein, heel klein
pascuum = weide
passare = passeren (akte)
passatus (anno passato) = (in het) afgelopen (jaar)
pastillarius = pasteibakker
pastor, -is = pastoor
pastoria = pastorie, parochie
pastura = weide
pater, -tris = vader
patris = van de vader
paternus = van vaderszijde
patria = vaderland, geboorteland
patrimus = van wie de vader nog leeft
patrinus; patrini = peetvader, peter; peetouders
patruelis, -is = neef van vaderskant
patruus = oom, broer van vader
patruus magnus = oudoom, oom van vader
patruus maior = oudoom, broer van grootvader
pauper, -is = arm
pauperculus = arm mannetje
pecia = een stuk
pecunia = geld
pedisequa = dienstmeid
pedisequus = dienaar
pellifex, -ficis = leerlooier
pelliparius = leerbewerker, bontwerker
pen... zie ook: paen... en poen...
penes + acc. = bij
pensio, -nis F = betaling, belasting, pacht
pensionarius = pachter
per + acc. = door
pera = buidel, tas
peregrinus = pelgrim, vreemdeling
perhonestus = Weledele
periculum = gevaar
perpetuus = eeuwig
persona = persoon
persona = persoon; de pastoor in titel, die niet belast was met de zielzorg, maar wel de inkomsten van het
ambt genoot. De zielzorg was in handen van zijn 'vicarius'.
pertinentiae,-iarum of pertinentia N plur. = toebehoren, wat er bijhoort
pertinere, pertinui, pertentum II = behoren (tot)
Petripolis = Steenbergen
Philaeum / Groninga = Groningen
phrenesis = waanzin
pht(h)isis, -is F; phthisi = tering, tuberculose; door TBC
pictor, -is = schilder
pigmentarius = zalfmaker, zalfverkoper
piscator, -is = visser
pistor, -is = bakker
pius = vroom
placidus = rustig, vreedzaam
platea = straat, weg
plebanus = plebaan, pastoor van een kathedraal
plebs, plebis F = volk
plenipotens, -ntis = gevolmachtigd
plumarius = verenhandelaar
plures (alii) = veel (anderen)
plurimus = zeer veel
pluvia = regen
poena = straf, boete
poenitentia = berouw
poenitentiarius = biechtvader
pomarius = appelkweker, appelverkoper
pomeridianus zie: postmeridianus = na de middag
pontifex, -ficis = bisschop
pontifex maximus = paus
populus = volk
porcus = varken
portitor, -is = drager
portus, -us = haven
possidere, possedi, possessum II = in bezit hebben
post + acc. = na
postea = daarna
posthumus = na de dood van de vader (geboren)
postmeridianus = van de middag, 's namiddags
postquam = nadat
postridie = de volgende dag
potens, -ntis (facere) = (handelings)bevoegd
prae + abl. = voor, wegens
praebere, praebui, praebitum II = aanbieden, verlenen, verschaffen
praedicans, -ntis = predikant
praefectus = voorzitter, opzichter, verantwoordelijke
praegnans, -ntis = zwanger
praehabere II = van tevoren hebben
praeintimare = opzeggen, van te voren aankondigen
praelatus = prelaat (iemand met een belangrijke functie in de RK kerk)
praelum = (druk)pers
praemittere, praemisi, praemissum = vooraf laten gaan
præmissis sponsalibus = voorafgegaan door de ondertrouw
præmissa, -orum N = het voornoemde
praemunitus + abl. = voorzien van
praenobilis = zeer edel
praepositus = proost, hoofd van een kapittel (capitulum)
praesens, -ntis = aanwezig, tegenwoordig, deze
praesentibus ... = in aanwezigheid van ...
praesentia, -orum N plur. = ook: deze akte
praesentia = aanwezigheid
praesentinus = aanwezig
praesidium = garnizoen
praestare, praestiti, praestitum = verlenen
præstante deo = met Gods hulp
praeter + acc. = behalve
praetor, -is = burgemeester, stadsbestuurder, schout, rechter
praetorium = stadhuis, rechtbank
praevius = voorafgaand
praeviis tribus bannis = na de drie afkondigingen
pre... zie ook: prae...
precarium = belasting
precium zie: pretium
presbyter, -eri = priester
pres... zie ook: praes...
pretium = prijs
prex, precis F = gebed
pridie = de dag ervoor
primarius = eerste, opper-
primogenitus = eerstgeboren
primogenitus fontis (lett. van de doopvont) = de eerste die na Pasen met het nieuw gewijde doopwater
gedoopt werd
primus = eerste
princeps, principis = prins
prior, prius (N of adv.) = eerder, tevoren
a priori = van tevoren
privatus + abl. = beroofd van
pro + abl. = voor, in plaats van
proavia = overgrootmoeder
proavitus = voorvaderlijk
proavus = overgrootvader, voorvader
probare = aannemelijk maken, bewijzen
proclamatio, -ionis F = (huwelijks)afkondiging
procuratio, -ionis F = machtiging
progenies, -iei = nageslacht
proles, -is = nageslacht, kind
promeridianus = ochtend-
promittere, promisi, promissum III = beloven
promulgatio, -ionis F = afkondiging
prope + acc. = dichtbij
proprietarius = eigenaar
proprius = eigen
propter + acc. = wegens
prout = al naar gelang
provectus ( ~a aetas) = gevorderd(e leeftijd)
provisus + abl. = voorzien van
publicanus = tollenaar, belastingpachter
puella = meisje
puer, -i = jongen, kind
puerpera = kraamvrouw
puerperium = bevalling, kraambed
puerulus = jongetje
pusio, -nis = kleine jongen
pustula = puist
Q
quadragenarius = veertigjarig
quadraginta, -gesimus = veertig(ste)
quadragesima ook: = Vasten
quadriennis = vierjarig
quadringenti, -ntesimus = vierhonderd(ste)
quae zie: qui
quam cito = zodra
quartus = vierde
quartus gradus = vierde graad (bloedverwantschap)
quarum zie: qui = van wie, van welke (F)
Quasimodo = eerste zondag na Pasen, als de mis begint met "Quasimodo geniti infantes" = "Als pasgeboren
baby's"
quattuor = vier
quattuordecim = veertien
quattuordecennis = veertienjarig
qui M, quae F, quod N = die (betrekkelijk voornaamwoord)
acc. quem M, quam F, quod N = die (acc.)
plur. qui M, quae F, quae N = die (betr. voornaamwoord meervoud)
acc. quos M, quas F, quae N = die (acc. meervoud)
cuius; plur. quorum, quarum = wiens, wier, waarvan; van wie, wier, waarvan
cuius loco; quorum loco = in wiens plaats; in wier plaats
quorum vices supplevit ... = van wie (meervoud) de plaats innam ..
pro quo; pro quibus = in wiens plaats; in wier plaats
quae declaravit ... = die verklaarde, en zij verklaarde ...
quia = omdat
quibus zie: qui = aan, voor, door wie/welke
quidam = een zekere, de een of andere, enige
quietus = rustig
quindecennis = vijftienjarig
quindecim = vijftien
quindecimus = vijftiende
quingenti, quingesimus = vijfhonderd(ste)
quinquaginta, -gesimus = vijftig(ste)
quinque = vijf
quinquennis = vijfjarig
quintus = vijfde
quitare = betalen
quondam = eens, ooit, eerder
filius quondam Johannis = zoon van wijlen Jan
quorum zie: qui = van wie, van welke (M / N)
R
ratihabitio, -nis F = ratificatie, goedkeuring, bekrachtiging (van handelingen verricht door een zaakwaarnemer zonder volmacht)
rasor pannorum = lakenscheerder
ratio, -nis F = reden, rede, verstand
ratus = geldig
ratum habere, (ob)servare = geldig verklaren, bekrachtigen, ratificeren
reatus, -us = schuld
rebaptizatus = herdoopt
receptor, -is = ontvanger (belastingen)
rector, -is = pastoor
recusare = weigeren
reddituarius = van de pacht; rentmeester
red(d)itus, -us = opbrengst, inkomen
redemptio, -nis F = terugkoop, lossing
redimere, redemi, redemptum III = terugkopen, lossen
reditus, -us = inkomsten
registrum = register
~ baptizatorum = doopregister
~ defunctorum = overlijdensregister
~ matrimonio coniunctorum = trouwregister
relaxatio, -nis F = vrijstelling
relinquere, reliqui, relictum III = achterlaten
relicta = ook: weduwe
relictus = ook: weduwnaar
relictis ... = met achterlating van ...
remittere, remisi, remissum III = achterwege laten; kwijtschelden, vergeven
remissis ... = met achterwegelating van ...
renatus = herboren
renuntiare (ab, super) = afstand doen van
reportare = van zijn kant overdragen
repromittere, repromisi, repromissum III = van zijn kant beloven
requiescat in pace = hij/zij ruste in vrede
requirere, requisivi, requisitum III = vragen, vereisen
requisitus ad hunc actum = gevraagd voor het opmaken van deze akte
residere II = wonen
resignare de = afstand doen van
reus = aangeklaagde
revalidare = achteraf wettigen
reverendus = eerwaarde
reverti, reversus sum III = terugkeren (ook: in iemands bezit)
Rhena / Hreni = Rhenen
rhenanus = van, aan de Rijn
Rhenus = Rijn
rheuma, tis N = reumatiek
rite = volgens de gewoonte, naar behoren
Rodembergum = Aardenburg
Rollarium / Roslara = Roesselaere
rosa = roos
Rosae Vallis, Rosarum Vallis = Roosendaal
rosaevallensis = uit Roosendaal
Roterodamum, Roterodami = Rotterdam, te ~
ruber, rubri = rood
Ruraemundus / Roermonda / Munda Ruræ etc. = Roermond
rusticus = boer, landbouwer
S
S. = Sanctus
Sabaudia = Savoye
sabaudus = Savoois
Sablones = Venlo
sacellanus = kapellaan
sacer, -cri = heilig
sacro oleo = met het H. Oliesel
sacerdos = priester
sacramentum = sacrament
infirmorum sacramentis = met de sacramenten der zieken
exeuntium sacramentis munitus = voorzien van de sacramenten der stervenden
sacrista = koster
saecularis = wereldlijk
saepius = herhaaldelijk
salarium = zoutziederij; salaris
salarius = zoutzieder, zouthandelaar
Salia Vetus = Oldenzaal
salus, -utis F = heil
lectori salutem! = de lezer gegroet!
anno reparatæ salutis = in het jaar van het herstelde heil, d.w.z. na Chr.
Sanctum / Sancti / Ad Sanctos = Xanten
sanctus = heilig
sanguis, -guinis M = bloed
saponarius = zeepzieder
sartor, -is = kleermaker
sartrix, sartricis = kleermaakster
satisfacere + dat. = bevredigen
satrapa = stadhouder
scabinus = schepen
Scaldia = Schouwen
Scaldis, -is = Schelde
scholaris = scholier
scholasticus = scholaster, hoofd van kapittelschool
sclopetus = haakbus, handbus
Sclusa / Slusa = Sluis
scilicet = namelijk
Scorla = Schoorl
scortator, -is = hoerenloper, verwekker van onecht kind
scortum = hoer
scriniarius = notarisassistent; kastenmaker
scultetus = schout
scutum = schild
sub scuto + gen. = onder het teken (uithangbord) van ...
se = zich
dixit se ... = hij zei dat hij ...
dixerunt se ... = zij zeiden dat zij ...
secretarius = secretaris, stadsschrijver
secta = secte
sectio, -nis F (Caesaria) = (keizer)snede
secundus = tweede
secundus gradus = tweede graad (verwantschap)
sed = maar
sedecennis = zestienjarig
sedecim = zestien
sellator, -is = zadelmaker
senectus, -tutis F = ouderdom
senator, -is = lid van het stadsbestuur, raadslid, schepen
senium = ouderdom
sententia = vonnis
sententiare = vonnissen
sepelire, sepelivi, sepultus = begraven
septem = zeven
septimontanus = uit Zevenbergen
September, Septembris = september, van september
septemvir = lid van een college van zeven
septentrionalis = noordelijk
septimana = week
xiij septimanarum = van dertien weken
septimontanus = uit Zevenbergen
septimus = zevende
septingenti, -ntesimus = zevenhonderd(ste)
septuaginta, -gesimus = zeventig(ste)
septuennis = zevenjarig
sepultor (mortuorum) = begraver (van de doden, doodgraver)
sepultura (dies sepulturæ) = begrafenis (dag van ~)
sepultus zie sepelire = begraven
sequi, secutus sum III = volgend
anno sequenti, annum sequentem = het volgend jaar (abl. en acc.)
servitium = dienst
servus = knecht
sescenti, -tesimus = zeshonderd(ste)
sex = zes
sexaginta, sexagesimus = zestig(ste)
sexennis = zesjarig
sextus = zesde
sexus, -us = geslacht
sibi = aan zich, aan hem, aan haar, aan hen
Sichemium = Zichem
sicut (et) = zoals (en eveneens)
sigillum = zegel
signum = teken
sub signo aurei leonis = onder het teken van de gouden leeuw
siligo, -iginis F = rogge
silva = bos
Silva Ducis = 's-Hertogenbosch
Silvaducensis = van Den Bosch
simul = tegelijk, tezamen
sine + abl. = zonder
situs = gelegen
sive = tenzij, hetzij, ofwel
Slusa / Sclusa = Sluis
sobrina = nicht van moederszijde
sobrinus = neef van moederszijde
socer, -i = schoonvader
socius = verbondene, partner
cum socio = met zijn compagnon, medestander
cum sociis = met degenen die bij hem horen
socrinus = zwager
socrus, -us F = schoonmoeder
Sogniacum = Soignies
solennis; sollennitas, -tatis F (ook -mn-) = plechtig(heid)
sollemnia (missarum) = de plechtigheid (van de mis)
solennizare (ook -mn-) = inzegenen, (akte) opmaken
solere, solui = plegen
solebat = hij placht
solidus = (als deel van een pond:) schelling, (als deel van een gulden:) stuiver
solitus = gewoon
sollers , -rtis = bekwaam
solus; solum (adv.) = alleen
solvere, solvi, solutum = betalen
soror, -is = zuster (ook non)
Spandanae Aquae / Fons Tungrorum = Spa
specialis, specialiter = bijzonder, in het bijzonder
spectare ad = toebehoren aan
spiritualis = geestelijk
affinitas spiritualis = geestelijke verwantschap
spiritus, -us (sanctus) = (Heilige) Geest
sponsa = bruid
sponsalia (contrahere) = verloving, ondertrouw (trouwbelofte afleggen)
sponsi = het bruidspaar
sponsus = bruidegom
spurius = buitenechtelijk
stagnifusor = tinnegieter
stare ad = vallen onder
statim = direct, terstond
status, -us = toestand, stand, lijst
Stauria = Stavoren
strata = straat
studium = ijver, studie
studiosus = ijverig, student
stuferus = stuiver
submersus = verdronken
subscribere, subscripsi, subscriptum = ondertekenen
subscripsit = hij/zij heeft ondertekend
subscripserunt = zij hebben ondertekend
subsequens, -ntis = erop volgend
subsignare = ondertekenen
subtractio, -nis F = intrekking
subventio, -nis F = heffing
succedere, successi, successum III = opvolgen
successor, -is = opvolger
sudor, -is M = zweet
Suestra / Sustula = Susteren
sufficere (-io), suffeci, suffectum = voldoen
sufficientem facere = deugdelijk houden, voldoende vinden
sumere, sumpsi, sumptum III = nemen
sumptus, -us = uitgave
sumptibus + gen. = op kosten van ...
summa = (boekhouding) totaal
summa lateris = het totaal van de bladzijde
sunt zie: esse = (zij) zijn
Suornum = Soeren
superatus = gescheiden
superior, -is = hoger (gelegen)
superius (adv.) = hierboven
supplere II = aanvullen; ten doop heffen
supplicare (a) = verzoeken (aan)
supportare = (bezit) overdragen
supra = boven (genoemd)
surdus = stom
susceptor, -is = doopheffer, peter
susceptrix, -tricis = doophefster, meter
suscipere (-io), suscepi, susceptum = ten doop heffen
susceperunt de fonte = zij hieven op van de doopvont
suscipientes = doopheffers, -getuigen
sustentatio, -nis F = ondersteuning
Sustula / Suestra = Susteren
sutor, -is = schoenmaker
Sutphania / Zutfania = Zutphen
suus = zijn, haar, hun
cum suis = met de zijnen, de haren, de hunnen
de suis vivere = van eigen inkomsten leven
Swollis / Zwolla = Zwolle
sylva zie: silva = bos
syndicus = leider, voorzitter
T
tabellarius = postbode
tabes, -is F; tabe = tering, tuberculose; door TBC
tamen = toch
tamquam = alsof, als
tandem = tenslotte
tangere, tetigi, tactum III = (aan)raken, treffen
tactus (fulmine) = getroffen (door de bliksem)
Taxandria = Turnhout
Tectensis pagus = Valkenburg
tegularius = dakpannenbakker
teloneum = tol, belasting
templum = kerk
temporalis = tijdelijk, wereldlijk
tempus, tempore N = tijd
Tenæ Mons / Tillæ Mons = Tienen (Tirlemont)
Tenera = Dender
Teneræ Munda = Dendermonde
tenere, tenui, tentum II = hebben, houden, innemen
Tergum / Gaudanum / Gouda / Golda = Gouda
terminus = termijn, eind; grenspaal
tertius = derde
tertius gradus = derde graad (bloedverwantschap)
testimonium = getuigenis
testis = getuige
testibus ... = met als getuigen ...
teutonicus = Duits, Nederlands
teutonice = in het Duits, in het Nederlands
Texla = Texel
textor, -is = wever
textrix, textricis = weefster
thesaurarius = penningmeester
thorus zie: torus = bed
T(h)iela / Tillium = Tiel
Threnta / Thrianta / Trenta = Drente
tiro, -nis = leerling
tonsor, -is = barbier
Tornacum / Turnacum = Doornik (Tournai)
tornator, -is = pottenbakker
torus = bed
totalis, (bijwoord) totaliter = totaal
totus , gen. totius = geheel
tradere, tradidi, traditum III = overhandigen
Traiectensis = van Utrecht
Traiectum, Traiecti = Utrecht, te Utrecht
Mosae Traiectum / Traiectum ad Mosam = Maastricht
transferre III = overdragen
transire, transi(v)i, transitum = overgaan
Transisalana Provincia = Overijssel
trapezita = geldwisselaar, bankier
trecenti, trecentesimus = driehonderd(ste)
tredecennis = dertienjarig
tredecim = dertien
tredecimus = dertiende
Trenta / Threnta / Thrianta = Drente
tres, trium (gen.), tribus (dat./abl.) = drie
tricesimus = dertigste
Tridentinum concilium = het concilie van Trente (1563)
triduum = drie dagen
triennis = driejarig
trigemini = drieling
Tubantia = Twente
tuli van ferre = ik heb gebracht, gedragen
tumulare = begraven
Tungri, Tungris = Tongeren, te Tongeren
Fons Tungrorum = Spa
Turnacum / Tornacum = Doornik (Tournai)
turonensis = van Tours
tutela = bescherming, voogdij
tutor, -is = voogd
typographus = drukker
tyro, -nis = leerling
U
ulcer, -is N = zweer
ultimus = laatst, verst
unanimis = unaniem, eenstemmig
unda = golf, water
undecennis = elfjarig
undecim = elf
undecimus = elfde
unicus = enig
universus = geheel
unus, gen. unius = één
urbs, urbis F = stad
usque ad + acc. = tot aan
usufructus, -us = vruchtgebruik
usus, -us = gebruik
ut = zoals; opdat
ut dicunt, ut dicitur = zoals ze zeggen, zoals men zegt
ut infra = zoals beneden
ut supra = zoals boven
uterinus = van dezelfde moeder
uterque = elk van beide(n)
utriusque iuris doctor = doctor in de beide rechten (kerkelijk & wereldlijk)
uti, usus sum III + abl. = gebruiken
uti zie: ut = zoals
uxor, -oris = echtgenote
uxoratus = getrouwd
V
vacat = ontbreekt (niet gepasseerd voor schepenen)
Vaconna / Vechta / Vidrus = Vecht
vadius = borg
Vagenum = Wageningen
Valac(h)r(i)a / Walac(h)r(i)a = Walcheren
valde = zeer
valere, valui II = waard zijn
bona valentia annuatim circa ... = goederen die jaarlijks ongeveer opbrengen ...
vallis = dal
Vallis Rosarum = Roosendaal
varii = verschillende
varioli (plur.) = pokken
vector, -is = voerman
vehemens, -ntis = hevig
vel = of
Velisena = Velsen
Vellepo = Velp
Velsatum / Visetum = Visé
Velua / Felua = Veluwe
venalis (prostat ~ ) = (is) te koop
vendere, vendidi, venditum III = verkopen
venter, ventris M = buik
curator ventris = curator over een ongeboren vrucht
ver, veris N = lente
verbum = woord
ad verbum = woordelijk
Veria / Campoveria / Vurnia = Veere
vernalis = van de lente, lente-
vero (bijw.) = echter, waarachtig
versus + acc. = in de richting van
Vervia / Ververiae = Verviers
vesper, -i = avond
vespera = avond
vespertinus = van de avond, 's avonds
vestiarius = kleermaker
veteraquensis = uit Oudewater
Veteraquinium, Veteres Aquae = Oudewater
vetulus = oud
vetus, veteris = oud
vexillarius = vaandrig
vi zie: vis = met geweld; krachtens
via = straat, weg
vicarius = vervanger, vicaris, kapelaan
vicem alicuius supplere/agere = iemands plaats innemen, iemand vervangen
vicesimus = twintigste
vicinus = buurman, naburig, (mede)bewoner
vicus = straat, wijk, gehucht
videre, vidi, visum II = zien
vide = zie
vidi = ik heb gezien (zoals wij een paraaf zetten)
viso ..., visa ..., visis ... = na het zien van ...
videlicet = namelijk
Vidrus / Vaconna / Vechta = Vecht
vidua = weduwe
viduus = weduwnaar
Vienna = Vianen
vigilia = (nacht)wake
viginti = twintig
vilicus = villicus
villa = dorp, boerderij
villicus = pachter, rentmeester, meier
vinitor = wijnkoper, wijnhandelaar
vir, viri = man, echtegenoot
virga(ta) = roede (opp. maat)
virginitas, -tatis F = maagdelijkheid
virgo, -ginis = maagd, jongedochter
virgo devota = geestelijke maagd, kwezel, klopje
virguncula = meisje
vis, vim (acc.), vi (abl.) = kracht, geweld
vires, virium, viribus = krachten
vi + gen. = krachtens
Visetum / Velsatum = Visé
visitatio, -nis F = bezoek, inspectie
visus van videre = gezien
vita = leven
vitæ = van het/zijn/haar leven
ad vitam = voor het leven
vitrarius, vitrearius = glazenmaker, glasblazer
vitricus = stiefvader
vivere, vixi, victum = leven
vivens, -ntis = levend
vocare = noemen
vocatur = wordt genoemd
votum = belofte
vota secunda = tweede beloften (het huwelijk)
vulgariter, vulgo = in de volkstaal
vulneratus = gewond
vulnus, vulneris N = wond
Vurnia / Veria = Veere
W
Waderlo(i) = Waalre
Wahalis / Wala = Waal
Walac(h)r(i)a / Valac(h)r(i)a = Walcheren
warandia (~m praestare) = waarborg, garantie, vrijwaring (bieden)
warandiam servare = vrijwaren
Winsewida = Winschoten
Wirona = Wieringen
X
Xantae / Xantum / Ad Sanctos = Xanten
Z
Zutphania / Sutfania = Zutphen
Zwolla / Swollis = Zwolle
Terug! |
|
|